Het feit dat ik in 1951 in Maastricht moest opkomen voor Militaire Dienst, maakte het onzeker of ik mijn aspiraties om op redelijke termijn bij de groten te gaan horen wel waar kon maken. Afgezien van het feit dat een retour treinkaartje Utrecht-Maastricht toen ƒ 10,25 bleek te gaan kosten, (het soldij van een dienstplichtig soldaat was in de eerste drie maanden ƒ 7,50 per tien dagen), bleek het toen amper mogelijk meer dan één keer per maand naar Utrecht te gaan.
Het verlof voor niet-gehuwden was 1 × per maand 36 uur met vrij vervoer en 3 × per maand 24 uur verlof, zonder vrij vervoer. Het mag dus duidelijk zijn dat mijn 19 maanden diensttijd bijna verloren tijd zouden gaan worden voor het worstelen.
Opgekomen op 4 april 1951 en gelegerd in de Tapijnkazerne aan de voet van de Pietersberg, werd al snel duidelijk dat de diensttijd een onwelkome stilstand zou veroorzaken in mijn ontwikkeling als worstelaar. Weliswaar heb ik na een maand of vier nog gepoogd om tot wat training te komen in de sportzaal van de kazerne, maar aangezien slechts één van de andere dienstplichtigen geïnteresseerd bleek, kwam aan dat trainen na drie of vier keer al een einde.
Na 11 maanden in Maastricht gelegerd te zijn geweest, verhuisde de 32e Zware Mortier Compagnie (waartoe ik behoorde) voor 6 weken naar Oirschot. Vandaar voor de laatste zes maanden naar de (half afgebouwde) Legerplaats Nunspeet.
Die laatste maanden werden gekenmerkt door een absoluut gebrek aan aktiviteit. Zeker de laatste drie maanden was er ronduit sprake van luieren. Met een gewicht van ruim 66 kg. zat ik toen zelfs tegen het lichtgewicht aan. Gelukkig bleek dit overgewicht, na mijn afzwaaien op 12 oktober 1952, er in een maand of drie weer af te zijn.