Eigenlijk begon een zekere vorm van krachtsport in Nederland in de laatste jaren van de 18e eeuw. Immers, worstelaars en gewichtheffers vonden toen hun werkterrein op kermissen en variété-artiesten. Veelal waren dit beroepsatleten, die, vóór de tent, het publiek uitdaagden een partijtje te maken. Sommigen van hen beheersten het worstelen dermate, dat zij in staat en ook wel bereid waren anderen hierin te onderrichten. Zo ontstonden er hier en daar kleine clubjes beoefenaren waaruit de verenigingen zijn voortgekomen. Deze worstelaars traden ook op in variété-theaters. Eén van hen was de, toen, bekende Dirk van de Berg. Ze nodigden amateurs uit aan hun tournooien deel te nemen, waarvoor zij gouden medailles in het vooruizicht stelden. Deze werden echter zelden uitgereikt! Toch was er veel belangstelling voor de verrichtingen van deze atleten. Dit kwam echter voornamelijk omdat men in die tijd voor de zwaarste arbeid uitsluitend op mankracht was aangewezen. En grote kracht dwong vaak bewondering af! Zo vonden bijvoorbeeld in Rotterdam wedstrijden plaats om het kampioenschap in het dragen van zakken graan. In hoofdzaak werd hieraan deelgenomen door arbeiders die hun dagelijks brood verdienden met het laden en lossen van schepen. De deelnemers droegen dan vrachten van vijftig tot honderd kilo. De winnaar werd dan uitgeroepen tot Kampioen Zakkendrager.
Worstelen en Gewichtheffen werden in de beginjaren beschouwd als een onafscheidelijk geheel. Weliswaar is daar in de loop der jaren wel enige verandering gekomen, maar daarin ligt waarschijnlijk de oorzaak dat, vanaf de oprichting, het worstelen en gewichtheffen in Nederland in één bond zijn verenigd. Slechts enkele verenigingen beoefenden uitsluitend het worstelen of het gewichtheffen. De velerlei soorten krachtverrichting, hebben echter de aanduiding “Krachtpatser” doen ontstaan, zeer ten nadele overigens van de worstelsport. De eerste jaren heeft men dan ook, in de meest letterlijke zin van het woord, moeten vechten tegen vooroordelen, miskenning, eigenbelang, verdachtmaking en… om begrepen te worden! Een grote steun was de in 1924 overleden Baron van Tuyl van Serooskerken, bij leven voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité. Ook wijlen Leo Lauer, die G.A.M. Brands de gelegenheid de gelegenheid bood in zijn blad “De revue der Sporten” te schrijven onder de titel “Krachtsport in Woord en Beeld”, waardoor hij in staat werd gesteld het worstelen en gewichtheffen meer onder de aandacht te brengen, ook van de kringen waar onze sport niet bijster goed stond aangeschreven.
De eerste toenadering van buitenaf kwam van Mr. van Tienhoven, toenmalig Commissaris der Koningin Zuid-Holland, Graaf van Limburg Stirum, Mr. Lieftinck, de latere Officier van Justitie te Medan en Baron van Tuyl van Serooskerken. Met deze—en enkele andere autoriteiten—vond in het gebouw van de Provinciale Staten te Haarlem, een bespreking plaats, met als gevolg dat de Bond in 1908 aan de Olympische Spelen van Londen mocht deelnemen. De historie vermeldt overigens dat we voor onze bemoeienis met de beoefenaren van het worstelen bij de Koninklijke Marine, in 1921 een Rijkssubsidie van 200 Gulden per jaar genoten. Voor de Bond best wel een redelijk bedrag in die tijd! Lang hebben we daar geen plezier aan beleefd, want vanwege bezuinigingen werd in 1924 die subsidie alweer ingetrokken. Bij de behandeling in de Tweede Kamer, lieten de leden daarvan zich, door hun onkunde, niet bepaald waarderend uit over het worstelen, dit in schrille tegenstelling tot de daaromtrent heersende mening (van hoog tot laag) bij het Marine-personeel. G.A.M. Brands gaf namelijk aan twintig officieren en onderofficieren onderricht in worstelen, die na een afgelegd examen allen slaagden als oefenmeester-worstelen.
Tevoren was J. Ploeger benoemd tot 'Leraar Worstelen bij de Marine' in de rang van officier. Maar ook de Pers liet zich niet onbetuigd bij de bestrijding van de worstelsport. Zelfs de Redacteur van het Bondsorgaan van één der grootste sportbonden nam hieraan deel. Eén der bladen schreef naar aanleiding van een sportdemonstratie: ❝Het worstelen had gerust achterwege kunnen blijven! Wat dit on-esthetisch en vaak vieze gerol met sport te maken te maken heeft, is ons vooralsnog niet duidelijk te maken. Indien de sport de mens omvormt tot een on-harmonische bundel dikke spieren, dan kan deze lichaamsoefening de vergelijking met bijvoorbeeld Voetbal, Korfbal, Zwemmen en Athletiek niet doorstaan SPORT IS IETS ANDERS DAN KRACHTPATSERIJ! De bewering, dat zelfs de Grieken en Romeinen reeds worstelden, is weinig steekhoudend. Zo zou men ook oorlog, alcoholisme, prostitutie en stierenvechten kunnen verdedigen, omdat ze al in de oudheid ijverige beoefenaren vonden. Oók dat worstelen grotendeels door arbeiders wordt beoefend en bij het volk sympatiek staat aangeschreven, doet ons tenslotte weinig. In sommige streken is het messentrekken op kermissen zeer populair! Maar is het daarom sympatiek?❞ Het genoemde Bondsorgaan nam stelling tegen het verlenen van Rijkssubsidie, door aan te voeren “dat de Krachtsportbond niet het Culturele Volksbelang diende, daar het niet gaat om de vraag of het worstelen al of niet tot ruw optreden kan leiden, maar of deze tak van sport van belang is voor de lichamelijke ontwikkeling van het volk.” De bestrijding van de worstelsport werd derhalve niet gevoerd met kennis van zaken op het sporttechnische vlak, doch met insinuerende algemeenheden!
Het zal dan ook niemand verbazen dat in 1928 en 1930 de gemeentebesturen van Wormerveer, Schiedam en Eindhoven het houden van openbare worstelwedstrijden verboden en dat we ons veel moeite hebben moeten getroosten voor het opheffen van deze verboden. Aan de opvoeding en ontwikkeling van de arbeiders in die dagen schortte natuurlijk het nodige. Toch kwamen uit die kringen de bestuurders voort, wèl van goede wil, doch eigenlijk niet voldoende onderlegd om leiding te geven en naar buiten te treden. Nu lijkt dit allemaal niet zo belangrijk, maar men moet die jaren én de omstandigheden waaronder moest worden gewerkt hebben gekend, om de ontzaglijk moeilijke problemen waarvoor men geplaatst was te kunnen beoordelen. Het mocht dus tot voldoening stemmen te kunnen vermelden, dat enkele van die eenvoudige arbeiders in de loop der jaren behoorlijke en zelfs verantwoordelijke maatschappelijke posities wisten te verwerven en ook dat in 1953 aan de Bond het predikaat 'Koninklijke' werd verleend.
Bij het overhandigen van die koninklijke onderscheiding deelde Dr. J. Miedema, hoofd van de afdeling Lichamelijke Opvoeding en Sport van het Ministerie van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen mee: ❝De Krachtsportbond is één der kleine, maar tevens één der betere sportorganisaties, welke een belangrijk aandeel hebben gehad in het vestigen van de goede naam van Nederland in de internationale sportwereld. Eén van de grote verdiensten van Uw bestuur is, dat het de Bond heeft weten te vrijwaren van excessen en professionalistische tendenzen. Daarom verheugd het mij, dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd Uw Bond het predikaat 'Koninklijke' te verlenen en dat mij de eer te beurt valt uw bestuur van de toekenning van deze hoge onderscheiding mededeling te mogen doen.❞
Daaraan werd door Kolonel P.W. Scharroo, lid van het Internationaal Olympisch Comité, het volgende toegevoegd: ❝Door het bijwonen van wedstrijden, is de sympathie welke ik voor uw sport koesterde, overgegaan in bewondering, omdat de leden van uw Bond zuivere sportmensen en amateurs zijn. Meermalen is mij tijdens vergaderingen van het I.O.C. een compliment gemaakt voor de houding van de leden van uw Bond tijdens Olympische Spelen of andere belangrijke wedstrijden.❞
In de jaren 1891 tot 1903 werd in Amsterdam, Utrecht, Den Haag,
Rotterdam, Delft en Dordrecht in verenigingsverband geworsteld.
Op 12 juli 1903 kwamen enkele Haagse en Amsterdamse verenigingen
bijeen voor het oprichten van de Bond. Kort daarna traden de
verenigingen in Zaandam, Wormerveer, Dordrecht, Schiedam, Delft
en Rotterdam toe. In 1910 volgden verenigingen uit de provincies
Utrecht, Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Overijssel en
Groningen.
Het allereerste bestuur bestond uit:
W. Segers | Amsterdam | Voorzitter |
W. van Elst | Den Haag | Secretaris |
A.N.J. Hangkart | Amsterdam | Penningmeester |
G. van Elst | Den Haag | Lid |
J. van Moppes | Amsterdam | Lid |
J. Nauta | Amsterdam | Lid |
L. van Es | Den Haag | Lid |
Het is verheugend dat het Ere-Lid G.A.M. Brands (Amsterdam),
die toch de totstandkoming van de Bond heeft meegemaakt, van
1906 tot 1920 als bestuurder is opgetreden en nadien nog enkele
jaren aan de Bondswerkzaamheden deelnam, nog zolang in ons
midden is gebleven. Aan hem — die in 1906 het geldelijke beheer
en in 1907 tevens het Secretariaat op zich nam — komt
ongetwijfeld de eer toe van een krachtige aanpak (in nauwe
samenwerking met A. Segers, W.Th. Rutgers en C. van de Draai),
welke tot belangrijke verbeteringen leidde.
In 1909 werd voorzitter Segers vervangen door K.H.Rademaker uit Den Haag. Aan het bestuur werd ook J. de Wit, Amsterdam toegevoegd. Zij brachten een nieuwe reorganisatie tot stand. Zoals eerder opgemerkt, leefde de Bond de eerste jaren in strenge afzondering, omdat men met die krachtsport (lees: Krachtpatserij!) liever niets te maken wilde hebben. Het was voor de Bond dan ook bijzonder moeilijk om een voorzitter te behouden! Rademaker ging heen en de Amsterdammer J. Ploeger (Kampioen van Nederland, Zwaar-Middengwicht 1904 nam zijn plaats in. Doch na de Olympische Spelen in 1912 keerde ook hij niet meer terug op de voorzittersstoel. Voor korte tijd werd deze daarna ingenomen door L.A. Caron.
Hieronder een overzicht van de voorzitters van de Bond, over een periode van 55 jaar, namelijk van 1903 t/m 1958.
De voorzitters van de Bond: | Plaats | Periode |
---|---|---|
W. Segers | Amsterdam | van 1903 tot 1908 |
K.H. Rademaker | Den Haag | van 1908 tot 1910 |
J. Ploeger | Amsterdam | van 1910 tot 1912 |
L.A. Caron | Den Haag | van 1912 tot 1913 |
J.W. Schuiler | Amsterdam | van 1913 tot 1917 |
T. van Deutekom | Arnhem | van 1917 tot 1919 |
W.J.M. Linden | Den Haag | van 1919 tot 1941 |
T. van Deutekom | Arnhem | van 1941 tot 1942 |
Th. H. Bernsen | Overveen | van 1942 tot 1947 |
J. Perel | Amsterdam | van 1947 tot 1958 |
De in het leven geroepen districtsbonden Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Arnhem en omstreken, verkregen in 1912 zelfbestuur. Uit die reorganisatie kwam een nieuw bestuur naar voren, waarin de districtsbonden elk met één lid waren vertegenwoordigd. Dat bestond toen uit:
J.W. Schuiler | Amsterdam | Voorzitter |
G.A.M. Brands | Amsterdam | Secretaris-Penningmeester |
T. van Deutekom | Arnhem | Lid |
F. Assendorp (Kampioen van Nederland 1909) |
Rotterdam | Lid |
B. Havelaar | Den Haag | Lid |
Aan deze decentralisatie lag ten grondslag de overweging, dat door inschakeling van medewerkers over het gehele land en spreiding van werkzaamheden, dit zou leiden tot vereenvoudiging van de administratieve bemoeiïngen en bevordering van de saamhorigheid tussen de leden, verenigingen en het Bondsbestuur, alsmede van de beoefening van het worstelen en gewichtheffen. Ook de bemoeiïngen met de jeugd en de opleiding van scheidsrechters. De met veel zorg doorgevoerde reorganisatie heeft echter niet aan de verwachtingen beantwoord. Een in 1933 door T. van Deutekom uitgebracht rapport gaf aan dat deze districtsbonden geen meewerkende organen waren, doch kostbare en van weinig nut zijnde administratieve onderdelen, waarvoor het bondsbestuur niet langer de verantwoording kon aanvaarden. De samenstelling van het Bondsbestuur werd teruggebracht van zeven naar vijf leden, het land opgedeeld in vier gewesten en voor elk gewest werd een consul benoemd. Maar ook deze opzet voldeed niet, wat aanleiding was het aantal bestuursleden van de Bond weer terug te brengen op zeven leden. In 1912 trad de Bond toe tot het Nederlands Olympisch Comité.
De mobilisatiejaren van 1914-1918 zijn voor de Bond zorgvol geweest. Daar het verenigingsleven vrijwel overal was ontwricht, kwamen er nauwelijks nog contributiegelden binnen, waardoor het ook niet meer mogelijk was "Krachtsport" uit te geven. Desondanks werden er toch nog diverse demonstraties gegeven, in Amsterdam door de bemiddeling van de Centrale Sportcommissie, waarin G.A.M. Brands een werkzaam aandeel had. In het Oosten van het land trok T. van Deutekom er regelmatig op uit met enige worstelaars en gewichtheffers. In 1917 kon men, met medewerking van een Comité dat in Gouda groots opgezette sportfeesten organiseerde, de worstelkampioenschappen organiseren. De moeilijkheden bleven echter aanhouden. De voorzitter trad af. In 1917 nam T. van Deutekom de teugels in handen, die het geluk aan zijn zijde had dat de algemene toestand geleidelijk aan verbeterde. Meer dan ooit was daarom een representatieve figuur als voorzitter nodig.
Maar dank zij de medewerking van Baron van Tuyl van Serooskerken en P.W.Scharroo, werd W.J.M.Linden bereid gevonden de leiding van de Bond op zich te nemen, maar… het was een officier, tegen wiens benoeming enkele afgevaardigden, in een aanvankelijk rumoerige vergadering te Amsterdam, oppositie voerden! Door een krachtig optreden van T. van Deutekom, die de vergadering leidde, kwam deze echter weer tot rust. Na het verdedigende pleidooi van Van Deutekom, werd de officier eenstemmig tot voorzitter benoemd. Eén van de meest gelukkige besluiten in de geschiedenis van de Bond! De nieuwe voorzitter wist spoedig aller vertrouwen te winnen en tot zijn dood te behouden. Ook op het internationale vlak had hij het nodige gezag. Zo had hij zitting in de besturen van beide Internatonale Bonden. Men was dan ook diep getroffen door zijn overlijden in 1941. Vanwege zijn grote grote verdiensten voor de Bond en op internationaal gebied, zal hij dus lang in de herinnering voortleven.
Met W.J.M. Linden kwam ook C. Ouwehand, die de financiële positie van de Bond verbeterde. Samen met de voorzitter bleek hij een ware 'cijfergoochelaar' te zijn (waarvan overigens weinig begrepen werd), maar met al dat gegoochel bleek men in staat betalingen te doen die door velen niet voor mogelijk werden gehouden. Ook speelden N. Sprenger de Rover (Dordrecht) en G.J.B. Looman een belangrijke bestuurlijke rol. De eerste vanwege zijn uitzonderlijke administratieve en organisatorische kwaliteiten, die met zijn gedegen adviezen de Bond lang van dienst is geweest.
Looman was een Bondsbestuurder van groot formaat, een man met een enorme werkkracht! Samen met Ouwehand reorganiseerde hij het wedstrijdwezen. Naast het Secretariaat van de Technische Raad, met korte tijd later bovendien ook het Secretariaat van de Bond. Onder aanvoering van Brands was er het streven "uit ons isolement" naar goede oefengelegenheden, onder de leuze: “Uit de kroeg naar een betere omgeving!” Daar kwam nog uit voort dat men ook andere takken van sport ging beoefenen.
Misschien is het nog aardig een indruk te geven, van hoe het op die vroege Olympische Spelen toeging. Een aansprekend voorbeeld mogen bijvoorbeeld de Olympische Spelen van Antwerpen in 1920 worden genoemd. De uit acht man bestaande worstelploeg van Nederland won van Italië en België, maar verloor in de eindstrijd van Engeland. Daarmee won Nederland de zilveren medaille. Wat de droge cijfertjes echter niet vermelden is, dat de Engelse ploeg bestond uit acht politieagenten met een totaal gewicht van 890 kg. De acht Nederlanse worstelaars wogen slechts 670 kg., een verschil dus van liefst 220 kg!
Kennelijk nam men het in die tijd niet zo nauw met gewichtsklassen! Geleidelijk aan zorgden de clubs voor betere oefengelegenheden. Zo was "Hercules-Amsterdam" de eerste met het inrichten van een eigen clubhuis. Daarna volgden KDO-Deventer, Achilles-Arnhem en de beide Utrechtse verenigingen Olympia en De Halter. Enkele jaren daarna kwamen in enkele gemeenten clubs in aanmerking voor het gebruikmaken van gymnastieklokalen. Jammer genoeg was dat niet overal het geval. Na opheffing van het Bondsblad “Krachtsport” in 1916, onder redactie van G.A.M. Brands, verscheen het blad in 1920 opnieuw, nu onder redactie van T. van Deutekom. In 1943 moest de uitgifte van “Krachtsport”, op last van de Duitse Bezetter, worden gestaakt!
Na de Bevrijding in 1945 is het blijvend verschenen. Het uitbreken van de tweede Wereldoorlog in 1940 zorgde uiteraard voor de nodige moeilijkheden, doch in de periode van 1 september 1944 tot 1 juli 1945 slaagden de bestuurders erin de Bond in stand te houden en te vrijwaren van inmenging der "bezettende macht" en de met hen samenwerkende “landgenoten” (lees: NSB-ers) die met hen samenwerkten! Na het overlijden van Majoor W.J.M. Linden in 1941, kwam in zijn plaats Th. J. Bernsen uit Overveen, die overigens in 1947 weer aftrad als Bondsvoorzitter. De in 1939 als Bondsbestuurder toegetreden J. Perel (Amsterdam), die na het uitbreken van de oorlog als zodanig terugtrad, werd in 1945 2e voorzitter.
Op 13 juli benoemde de Algemene Vergadering hem (als opvolger van Th.J. Bernsen) tot voorzitter van de K.N.K.B. In die functie verwierf hij al spoedig in de Internationale Worstel- en Gewichthefbond een zodanig vertrouwen, dat de beide organisaties hem tot 2e Voorzitter benoemden. Medebestuurleden karakteriseerden hem als een slagvaardig man met een groot gevoel voor humor. Na een elfjarig Bondsvoorzitterschap trad hij in 1958 af, waarna hij werd opgevolgd door T. van Deutekom. Perel had al enige jaren zitting in het bestuur van de Internationale Gewichthefbond en bleef deel uitmaken van de Internationale Worstelbond. In 1942 overleed Secretaris-Penningmeester G.J.B. Looman, wiens werkzaamheden werden overgenomen door T. van Deutekom. In 1959 nam J.A. van Vliet (Son) deze taak van hem over.
Terugkerend naar de Tweede Wereldoorlog moesten eerst nog de gevolgen van het bombardement op Arnhem, op zondag 17 september 1944 onder het oog worden gezien. 's woensdags de 20e september moesten de inwoners van Arnhem, en met hen natuurlijk ook secretaris T. van Deutekom, op last van de bezettende overheid, de stad verlaten, om pas op 15 juni 1945 (na het einde van de oorlog dus) terug te mogen keren! De woning van van Deutekom was echter niet alleen ernstig beschadigd, maar ook leeggeroofd! Dat was trouwens met vrijwel alle woningen het geval. Het Bondsarchief lag door het gehele huis verspreid. Veel bescheiden werden, voor een groot deel vuil en verkreukeld, in de tuin teruggevonden. Weken waren er nodig om het archief weer een beetje te ordenen. Helaas bleek dat een deel ervan, over de eerste Bondsjaren, verloren was gegaan, waardoor het ook niet meer mogelijk was van die tijd een volledig beeld te geven.